- wing
- n. vleugel (v.e. vogel); vleugel (bij luchtmacht); afdeling; gedeelte v .h. toneel; arm (i.d. spreektaal)--------v. de lucht doorklieven (vogel); van vleugels voorzien; vleugelen doen aanschieten, bevleugelenwing1[ wing] 〈zelfstandig naamwoord〉 〈→ Sporttermen: RugbySporttermen: Rugby/〉1 vleugel 〈van vogel/insect/enz.〉2 〈bouwkunst〉vleugel, zijstuk3 〈leger〉vleugel, flank4 〈politiek; figuurlijk〉(partij)vleugel5 〈voetbal, rugby; figuurlijk〉vleugel(speler)6 〈voornamelijk meervoud; dramaturgie〉coulisse7 〈meervoud; Brits-Engels〉vliegersinsigne♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 give/lend wings to • vleugels geven (aan)〈figuurlijk〉 spread/stretch one's wings • op eigen benen gaan staan〈figuurlijk〉 take under one's wings • onder zijn vleugels/hoede nemen6 in the wings • achter de coulissen¶ clip someone's wings • iemand kortwiekentake wings • (weg)vliegen; ervandoor gaanon the wing • in de vlucht————————wing2I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉1 vliegen ⇒ (als) op vleugels gaanII 〈overgankelijk werkwoord〉1 van vleugels voorzien ⇒ 〈figuurlijk〉 vleugels geven, voortjagen2 vleugellam maken ⇒ aan de vleugel verwonden; 〈schertsend〉 aan de arm verwonden
English-Dutch dictionary. 2013.